beschrijving
kort na zijn toetreding bevond koning Karel I (r. 1625-49) zich in een reeks confrontaties met zijn parlementen, met name over het beheer van zijn oorlog met Spanje. Nadat hij in 1626 geen belasting had ontvangen voor de oorlog, nam Karel zijn toevlucht tot een gedwongen lening, in feite een belasting die niet was goedgekeurd door het Parlement. Deze gedwongen lening stuitte op aanzienlijke weerstand, met enkele prominente heren die gevangen werden gezet voor hun weigering om mee te werken., Toen vijf van deze mannen (de vijf ridders) probeerden hun vrijheid te verzekeren door een bevelschrift van habeas corpus uit te vaardigen, voerde de kroon aan dat het de macht had om mensen naar eigen goeddunken in de gevangenis te zetten, zonder een specifieke, juridische reden te vermelden. in 1628 had Charles geen andere keuze dan zich opnieuw tot het Parlement te wenden. Toen het Parlement bijeenkwam, sprak het Parlement zijn vastbeslotenheid uit om een sterke verbintenis van de koning te verzekeren om de rechtsstaat in acht te nemen, aangezien de kroon werd geacht de geest van clausule 39 van Magna Carta te hebben geschonden., De Commons beweerden hun interpretatie van de wet door Charles een ‘petitie van recht’ voor te leggen, in plaats van een formeel wetsvoorstel, dat impliceerde dat ze de bestaande rechten van het onderwerp claimden, in plaats van nieuwe te creëren. Het idee van de petitie van recht werd gesuggereerd door Edward Coke, en het maakte expliciet melding van de gevangenneming van de vijf ridders in strijd met ‘de grote Handvest van de vrijheden van Engeland’., Toen het verzoekschrift eenmaal de onwillige instemming van Charles had gekregen – in zijn hand bekrachtigd ‘soit droit fait comme est desiré’ – werd het beschouwd als zijnde dezelfde status als een handeling van het Parlement, en was het dus een even sterke garantie voor de rechten van het onderwerp als Magna Carta zelf.